1Hij zei tot mij: 'Mensenkind, ga recht overeind staan, dan zal Ik tot u spreken.'  2Zodra Hij tot mij gesproken had, kwam er een geest over mij, die mij recht overeind deed staan, en weer hoorde ik Hem spreken.  3Hij zei tot mij: 'Mensenkind, Ik zend u tot de Israëlieten, dat volk van rebellen dat zich tegen Mij verzet heeft; zij en hun vaderen hebben tegen Mij gezondigd tot op de dag van vandaag.  4De zonen hebben een harde blik en een hart van steen; Ik zend u tot hen met de boodschap: Zo spreekt Jahwe de Heer!  5En of ze luisteren of niet, want het is een weerspannig volk: ze zullen erkennen dat er onder hen een profeet geweest is.  6En wat u zelf betreft, mensenkind: wees niet bang voor hen en voor wat ze zeggen; al groeien er doornen om u heen en al zit ge op schorpioenen, wees niet bevreesd voor hun woorden en niet beducht voor hun aanblik, het is nu eenmaal een weerspannig volk.  7Ge moet hun mijn woorden overbrengen, of ze luisteren of niet; het is nu eenmaal een weerspannig volk.  8Mensenkind, luister naar wat Ik u zeg, wees niet weerspannig zoals dit weerspannige volk, maar doe uw mond open en eet wat Ik u geef.'  9Ik keek op en zag een hand die zich naar mij uitstrekte en in die hand zag Ik een boekrol.  10Hij rolde ze voor mij af; ze was beschreven van binnen en van buiten; er stonden klaagliederen op, treurzangen en weeklachten. 
1Et dixit ad me: “ Fili hominis, sta super pedes tuos, et loquar tecum ”.  2Et ingressus est in me spiritus, postquam locutus est mihi et statuit me supra pedes meos, et audivi loquentem ad me  3et dicentem: “ Fili hominis, mitto ego te ad filios Israel, ad gentes apostatrices, quae recesserunt a me; ipsi et patres eorum praevaricati sunt in me usque ad diem hanc.  4Et filii dura facie et obstinato corde sunt, ad quos ego mitto te; et dices ad eos: Haec dicit Dominus Deus.  5Ipsi sive audiant, sive contemnant — quoniam domus exasperans est — sciant tamen quia propheta fuerit in medio eorum.  6Tu ergo, fili hominis, ne timeas eos neque sermones eorum metuas, etsi cardui et spinae te circumdant, et cum scorpionibus habitas. Verba eorum ne timeas et vultus eorum ne formides, quia domus exasperans est.  7Loqueris ergo verba mea ad eos, sive audiant, sive contemnant, quoniam exasperantes sunt.  8Tu autem, fili hominis, audi, quaecumque loquor ad te, et noli esse exasperans, sicut domus exasperatrix est; aperi os tuum et comede, quaecumque ego do tibi ”.  9Et vidi: et ecce manus missa ad me, in qua erat involutus liber;  10et expandit illum coram me, qui erat scriptus intus et foris, et scriptae erant in eo lamentationes et gemitus et vae.